8 februari 2023

Abortus-propaganda hoort niet in buitenlands beleid

“Als je er goed over nadenkt, is het bijzonder wrang om het afbreken van menselijk leven tot nota bene mensenrecht te verheffen. Nog maar betrekkelijk kort geleden was abortus verboden, en nu wordt het gepromoot als een mensenrecht.”

Dat zegt SGP-Kamerlid Kees van der Staaij naar aanleiding van de steeds radicalere toon van het Nederlands buitenlandbeleid als het gaat om abortus. “Het ministerie van Buitenlandse Zaken bedrijft welhaast propaganda voor de insteek van D66 dat abortus een mensenrecht moet zijn,” zegt Van der Staaij, die in dit verband wijst op een D66-initiatief om het recht op abortus vast te leggen in internationale verdragen. Van der Staaij heeft hierover, samen met Kamerlid Chris Stoffer, aan de bel getrokken bij de regering.

De SGP-Kamerleden wijzen erop dat de bescherming van het leven onder andere vastligt in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens en het Handvest van de VN. Van der Staaij en Stoffer vrezen echter dat de politieke en ‘morele’ druk uit seculiere hoek zo groot wordt, dat er geen ruimte meer blijft voor organisaties en partijen die zich inzetten voor het ongeboren leven. “Je ziet nu al dat het pro-life geluid verdacht wordt gemaakt. De volgende stap is dat deze mening actief buiten de rechtsorde wordt geplaatst. Maar ik mag aannemen dat Nederland ook in dit opzicht pal zal blijven staan voor 'diversiteit',” aldus Van der Staaij.

Lees hieronder de schriftelijke vragen van Kees van der Staaij en Chris Stoffer aan minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken en minister Schreinemacher voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over abortus als ‘mensenrecht.

  1. Kent u het bericht “Kabinet ziet abortus als mensenrecht” (Reformatorisch Dagblad van 4 februari 2023)?
  2. Klopt het dat Nederland het ‘recht op leven’ als fundamenteel mensenrecht ziet, zoals dit onder meer is verwoord in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en artikel 2 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (‘Handvest’)?
  3. Beaamt u dat dit fundamentele ‘recht op leven’ ook onverkort van toepassing is op ongeboren kinderen? Zo niet, welke internationaalrechtelijke bescherming acht u dan wel van toepassing op ongeboren kinderen?
  4. Indien u het recht op leven onverhoopt niet, of in beperkte mate, van toepassing acht (of gaat achten) op ongeboren kinderen, hoe verhoudt dat standpunt zich tot het ‘recht op leven’ in de UVRM en het ‘Handvest’ en tot de in de voetnoot onder vraag 3 vermeldde paragrafen?
  5. Beaamt u dat een abortus menselijk leven beëindigt, en dat het daarom uit medisch, ethisch en levensbeschouwelijk/religieus oogpunt begrijpelijkerwijs een uiterst gevoelig thema is? Zo ja, hoe wordt met deze gevoeligheid rekening gehouden in het Nederlandse (en Europese) SRGR-beleid?
  6. Onderkent u dat een ‘mensenrecht op abortus’, anders dan het ‘recht op leven’, niet onomstotelijk vaststaat, en zeker niet onomstreden is, en wilt u daar ook concreet rekening mee houden binnen het Nederlandse SRGR-beleid internationaal?
  7. Erkent u dat het opkomen voor vrouwenrechten en het opkomen voor de rechten van ongeboren kinderen (waaronder meisjes) elkaar niet uitsluit, en dat pro life-organisaties de intentie uitspreken om zowel op te komen voor zwangere vrouwen als voor hun ongeboren kind?
  8. Begrijpt u de zorg van deze organisaties dat het kabinet hen als ‘ultraconservatief’ wegzet en dat hun inzet voor ongeboren leven wordt gekwalificeerd als ‘regressieve druk’, terwijl zij moeder én kind willen beschermen? Waarom kiest u überhaupt voor deze negatieve en activistische (dis)kwalificaties, en vindt u dat passen bij de rol van de regering als vertegenwoordiger van alle Nederlanders?
  9. Beaamt u dat er in een democratische rechtsstaat als Nederland, en in de EU, verschil van mening mag bestaan over gevoelige zaken als abortus en SRGR, en dat de ruimte voor van de ‘mainstream’ afwijkende (lees in dit geval: pro-life) geluiden en organisaties in het maatschappelijk middenveld evenzeer als respectabel verdedigd dient te worden? Zo nee, wat is dan volgens u de betekenis van termen als ‘diversiteit’ en ‘inclusie’?
  10. Beschermt Nederland ook in Europees en internationaal verband de ruimte voor maatschappelijke organisaties die opkomen voor het ongeboren leven en zich dus ‘pro life’ noemen? Of meent u dat ‘ruimte voor het maatschappelijk middenveld’ zich beperkt tot maatschappelijke organisaties die Westers-individualistische waarden onderschrijven en bevorderen?
  11. Klopt het dat u zich bij de internationale promotie van ‘abortusdiensten’ beroept op het Convention on All Forms of Discrimination Against Women (CEDAW)? Kunt u dit nader toelichten?
  12. Kunt u nader ingaan op de juridische status van het CEDAW, waaronder haar hiërarchische positie en al dan niet bindende karakter, ten opzichte van onder meer het UVRM, het ‘Handvest’, en de Beijing Declaration Platform for Action, waarin staat dat landen zelf over hun abortusregelgeving mogen beslissen?
  13. Klopt het dat artikel 12 van CEDAW, inzake gelijke toegang tot gezondheidszorg, primair betrekking heeft op goede moeder- en kindzorg in de gehele periode van zwangerschap en geboorte, maar dat de verdragstekst niet primair, rechtstreeks of noodzakelijkerwijs betrekking heeft op het zien van abortus als mensenrecht of op het (verplicht) mogelijk maken van abortusdiensten die als doel hebben een zwangerschap af te breken? Als u dit anders ziet, wat rechtvaardigt dan uw specifieke interpretatie en visie?
  14. Klopt het dat artikel 16 (f) van CEDAW, inzake het tegengaan van discriminatie tegen vrouwen rondom het ouderschap, de belangen van de kinderen als “paramount” (van het allergrootste belang) benoemt, en erkent u dat CEDAW de belangen van ongeboren kinderen daarbij niet expliciet uitsluit?
  15. Beaamt u dat, niettegenstaande ondertekening en/of ratificatie van CEDAW, de internationaalrechtelijke consensus is dat het aan landen zelf is om abortus te reguleren?
  16. Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaf en geeft aan uw toezegging, gedaan op 3 november 2022 tijdens het debat over de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor 2023, dat van door Nederland gesteunde partnerorganisaties die abortusdiensten leveren expliciet gevraagd wordt om aan te tonen dat drang of dwang tegen vrouwen om een abortus te ondergaan niet voorkomt bij door hen geleverde abortusdiensten?
  17. Kunt u voor elk van de door Nederland gefinancierde of anderszins ondersteunde partnerorganisaties die abortusdiensten leveren in het buitenland, aangeven welke concrete controle- en evaluatiemechanismes zij op dit punt hebben ingesteld?
  18. Wilt u deze vragen afzonderlijk, en in elk geval voorafgaand aan de behandeling van de D66-initiatiefnota inzake abortus als ‘mensenrecht’ beantwoorden?