9 april 2014

Enkele feit

Wetsvoorstel wijziging AWGB ivm verwijderen enkele feit-constructie

Voorzitter, Vrijheid en gelijkheid. Die twee begrippen staan vandaag centraal. In hoeverre is het wenselijk om onder de druk van de gelijkheid de vrijheid in te perken? De hele teneur van het wetsvoorstel en de toelichting die we vandaag bespreken laat zien dat de indieners meer met gelijkheid dan met vrijheid hebben. Dat is ook het kernprobleem van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) als geheel: het is een eenzijdige, sterk vanuit het gelijkheidsbeginsel verwoorde wet. Dat wringt met de andere grondrechten, die gelet op de Grondwet, juist volstrekt gelijkwaardig zijn.

Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB)

De AWGB gaat ten onrechte uit van één grondrecht, het recht op gelijke behandeling. Deze wet staat het maken van onderscheid alleen toe als uitzondering. Daarvan gaat de suggestie uit dat de andere grondrechten een soort afgeleide zijn van het recht op gelijke behandeling. Dat is een principieel onjuiste keuze.

In dit wetsvoorstel borduren de indieners voort op dit verkeerde uitgangspunt van de AWGB. De SGP vond de destijds vastgestelde ‘enkele-feit-constructie’ bepaald geen ideale vondst. Toch was het wel een bepaling die beoogde te zoeken naar een evenwicht tussen gelijke behandeling, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs.

Het is volstrekt logisch dat scholen en andere instellingen met een bijzondere grondslag juist hun eigenheid mogen hebben. Wie dat niet toe wil staan, kiest voor een soort staatsmoraal die niet alleen de waarde van het maatschappelijk middenveld uit het oog verliest, maar ook de vrijheid onverantwoord inperkt.

Ouders die hun kinderen naar een bepaalde school willen sturen, willen docenten die de waarden en de grondslag van de school hoog in het vaandel hebben staan. Docenten die in leer en leven staan voor de moraal en levensvisie die ze uitdragen. Die zo een identificatiefiguur zijn voor de leerlingen. Als je dat niet als uitgangspunt neemt, ontstaat er al snel onoprechtheid. En juist jongeren prikken daar feilloos doorheen.

Als ouders er – terecht! – voor kiezen dat zij hun kinderen de waarden van het huwelijk als verbond tussen één man en één vrouw, waarin sprake is van huwelijkstrouw, mee willen geven, moeten zij er ook op kunnen vertrouwen dat de school, die zij juist vanwege de levensvisie uitkiezen, daar serieus werk van maakt. Dat vraagt om een samenhangende visie op wat het ‘goede leven’ is. Dat vraagt ook om vrijheid om die eigen opvattingen in grondslag, lesmethoden en personeelsbeleid vorm te geven.

Al te gemakkelijk plakt de Algemene wet gelijke behandeling het etiketje van discriminatie op, als er onderscheid wordt gemaakt. En dat terwijl juist het overgrote deel van de samenleving een gezinsleven waarin sprake is van een vader en een moeder als volstrekt normaal beschouwt. Begrippen als ‘intolerant’ worden dan gemakkelijk in de mond genomen. De SGP is er echter principieel van overtuigd dat juist voor tolerantie het hebben van duidelijke opvattingen van belang is.

Initiatiefvoorstel

Wanneer we het oorspronkelijke wetsvoorstel bekijken, zien we een werkstuk dat de status van een actiepamflet niet ontsteeg en dat nauwelijks serieus oogde. Het was een voorstel dat was ingegeven door de gedachte dat de grondrechtenbalans moest worden opgeschoven ten voordele van het gelijkheidsideaal, zonder enige uitzondering.De enkele feit-constructie werd gewoon geschrapt, zonder enig alternatief.

Het siert de indieners van het voorliggende aangepaste voorstel dat zij de onwenselijkheid en onhoudbaarheid van deze benadering onder ogen hebben durven zien en dat er nu een voorstel ligt dat na diverse wijzigingen kan worden gezien als meer doordacht. De sporen van het advies van de Raad van State zijn herkenbaar. De indieners hebben niet meer als doel dat de grondrechtenbalans verschuiven moet. Dat is alleen nog een mogelijke bijwerking.

Zeker na de laatste wijziging sluit dit voorstel aan bij de richting die ook in het advies van de afdeling advisering van de Raad van State van enkele jaren geleden naar voren komt. Maar al is het voorstel verbeterd: dat is nog geen garantie dat er ook een duidelijk en goed voorstel ligt.

Het blijft nog steeds onduidelijk wat de indieners precies willen bereiken. Zij vinden de bestaande wettekst onduidelijk. Maar wat er ook verandert aan het voorstel: de beoogde duidelijkheid wordt niet bereikt. Niet voor niets verwijzen de indieners uiteindelijk vooral naar de rechter. Dat is uiteindelijk ook de plaats waar concrete gevallen moeten worden bekeken, inderdaad. Maar voor een wetgever is een dergelijke oplossing voor moeilijke gevallen toch eigenlijk vooral een zwaktebod.

Die nieuwe onduidelijkheid creëren de indieners naar onze mening vooral doordat zij niet als helder en duidelijk uitgangspunt nemen dat scholen hun eigen grondslag en doel bepalen. In die grondslag kunnen zaken staan die de indieners wellicht afwijzen, maar die wel volstrekt reële, legitieme opvattingen zijn. De SGP vindt dat de scholen de vrijheid moeten blijven houden om hun opvattingen over bijvoorbeeld seksualiteit, huwelijk en trouw herkenbaar in hun schoolpraktijk gestalte te geven.

Het is juist de kern van artikel 23 van de Grondwet dat scholen zelf bepalen hoe zij hun personeelsbeleid inrichten of welke leermiddelen zij gebruiken. Wanneer getornd wordt aan die kernpunten van de vrijheid van onderwijs, wordt de klassieke benadering van de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid ondergraven.

Aan de minister vragen wij om een duidelijke visie op deze vrijheid van onderwijs: deelt hij onze opvatting dat scholen hun eigen grondslag bepalen en dat zij ook van hun personeel mogen vragen dat zij die grondslag onderschrijven en erop aanspreekbaar zijn?

Onderschrijven grondslag of respecteren ervan. De indieners laten hier onduidelijkheid over bestaan. De SGP vindt het een logisch uitvloeisel van de vrijheid van onderwijs dat we accepteren dat scholen van hun personeel volledige onderschrijving van de grondslag vragen. Accepteer gewoon dat scholen hun eigen opvattingen hebben, gedragen door de ouders. Accepteer dat ze daar ook op een goede, consistente manier invulling aan geven.

De indieners van het voorstel lijken ervan uit te gaan dat de docenten zelf bepalen welke elementen van de grondslag zij al dan niet accepteren en wanneer zij zich loyaal aan de grondslag achten. Op het ene moment stellen zij dat 'scholen de ruimte hebben om hun eigen beleid te voeren. Scholen mogen ook van hun personeel verlangen dat zij een visie vertolken die in overeenstemming is met de visie van de school, voor zover het gaat om personeel met een functie waarvan het vertolken van een visie deel uitmaakt. Op een ander moment stellen zij weer dat voor goede trouw en loyaliteit het volledig onderschrijven van alle geloofsopvattingen, levensbeschouwing of politieke standpunten van de betrokken instelling niet nodig is.

Als dat het uitganspunt is, dan betekent dat dat niet de school, maar de docent bepaalt wat de grondslag precies is en wanneer er nog sprake is van goede trouw en loyaliteit. Dat is mijns inziens een onjuist uitgangspunt. De visie van een school is geen vergaarbak van losse standpunten, maar als het goed is, een coherent en consistent verhaal. Een gedachtegoed dat door bestuur, docenten en ouders gezamenlijk gedragen wordt.

Loyaliteit en goede trouw zijn geen aanscherping of beperking van de bepalingen, maar voluit onderdeel van de tekst van de richtlijn. Dat moet dan ook niet beperkend worden uitgelegd. Graag de bevestiging van de minister dat de interpretatie van de grondslag en of er sprake is van goede trouw en loyaliteit in de eerste plaats een bevoegdheid is van het bevoegd gezag van de school en niet van docenten of anderen. Een individuele visie is, anders dan de indieners suggereren, niet van groter gewicht dan een gemeenschappelijke visie van de school.

Natuurlijk mag van scholen gevraagd worden dat zij uitleg geven bij hun personeelsbeleid. Maar als dit een duidelijk personeelsbeleid is, dat consistent is, dan is dat op basis van de wet gewoon mogelijk. Daarin moet een overheid niet willen sturen door allerlei inhoudelijke voorwaarden te stellen aan de inhoud van dat personeelsbeleid vanuit een ideologisch bepaalde opvatting van wat het 'goede leven' inhoudt.

Tot slot

Voorzitter, de SGP heeft veel vragen bij het wetsvoorstel. We hopen dat het denkproces bij de indieners nog niet is afgerond. Graag zien we een duidelijke erkenning van de waarde van onderwijs dat wil aansluiten bij de opvattingen die ouders belangrijk vinden om aan hun kinderen mee te geven. Niet alleen in de opvoeding binnen het gezin, maar ook via het onderwijs.