17 februari 2016

Huppakee euthanasie

Geen ‘Huppakee, weg’-euthanasie

“De levenseindekliniek is levensgevaarlijk bezig. Met name over de euthanasie op de demente mevrouw, waarvan erg twijfelachtig was of zij wist wat zij deed toen de arts haar vroeg of ze instemde met een spuitje, heb ik heel veel vragen. Als de praktijk bij euthanasie ‘Huppakee, weg!’ wordt, moeten we ons diep schamen.”

Dat stelt SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij. Vandaag heeft hij het kabinet om opheldering gevraagd over de documentaire over de ook al eerder in opspraak gekomen kliniek. Hij vindt het schokkend dat wie van zijn eigen arts te horen krijgt dat een euthanasieverzoek strijdt met de wet, gewoon door kan zoeken naar een arts die wél bereid is het verzoek in te willigen. Van der Staaij: “Euthanasie is toch geen automaat waar je net zo lang een muntje in kunt stoppen totdat je een arts gevonden hebt die wél bereid is euthanasie te plegen?” Van der Staaij wil daarom dat Schippers maatregelen neemt om te voorkomen dat verschillende artsen zo erg uiteenlopend kunnen zijn in hun oordeel.

Een van de dingen waar de SGP bij minister Schippers (VWS)op aandringt is om veel meer te investeren in psychiatrische zorg, en dan met name in palliatieve psychiatrie. Vragen heeft Van der Staaij ook bij de beoordeling door de regionale toetsingscommissies. Die blijken zodanig te werken dat er nauwelijks nog getoetst wordt door de rechter.'

Schriftelijke vragen van het lid van der Staaij aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de uitzending over de Levenseindekliniek.

  1. Heeft u kennis genomen van de uitzending van de NTR over de Levenseindekliniek.
  2. Heeft u ook kennis genomen van de forse kritiek die op deze uitzending verscheen, van onder psychiater F. Koerselman in de nabeschouwing , hoogleraar V. Lamme , dr. E.J.O. Kompanje , R. Bruntink en het NRC ? Wat is uw reactie daarop?
  3. Is het volgens u mogelijk om bij patiënten als mevrouw H.G. met semantische dementie, uit woorden af te leiden of iemand op dit moment een actuele euthanasiewens heeft?
  4. Wat vindt u ervan dat de arts van de levenseindekliniek uiteindelijk euthanasie toegepast heeft bij mevrouw H.G. op basis van een eerdere wilsverklaring, terwijl allerminst duidelijk was dat mevrouw ook een actuele euthanasiewens had en ondraaglijk leed? Was de wilsverklaring in deze specifieke situatie wel voldoende toegesneden op de semantische dementie waar mevrouw aan leed?
  5. Hoe verklaart u dat de artsen van de Levenseindekliniek in alle drie de casussen tot een volstrekt ander oordeel gekomen zijn dan de eigen huisarts, een ingeschakelde SCEN-arts en eventueel andere geraadpleegde artsen? Wat zeggen de haaks op elkaar staande, uiteenlopende oordelen over één persoon volgens u over de betrouwbaarheid van het oordeel van de artsen van de levenseindekliniek? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat verschillende artsen zo erg uiteenlopend kunnen zijn in hun oordeel?
  6. Wat vindt u van de ontstane praktijk dat mensen of hun familie van de ene naar de andere arts gaan op het moment dat een euthanasiewens volgens de eigen arts(en) op basis van de wettelijke kaders niet ingewilligd kan worden?
  7. Kunt u reageren op de casus van de psychiatrische patiënt? Hoe sterk moet het volgens u wegen bij de beoordeling van een euthanasieverzoek dat een doodswens bij deze categorie patiënten voorbij kan gaan?
  8. Ziet u in de casus van de heer V. aanleiding voor verbetering van, en investeringen in psychiatrische zorg, in het bijzonder voor de chronisch zieke psychiatrische patiënten? Bent u bereid de ontwikkeling van palliatieve psychiatrie te bevorderen, gezien de uitspraak van psychiater F. Koerselman dat palliatieve psychiatrie kan helpen om het lijden van mensen met een psychiatrische ziekte te verminderen, maar op dit moment nog onontwikkeld is?
  9. Bent u het met mij eens dat de aanbevelingen van het rapport van de Commissie-Schnabel, waar het gaat om herwaardering van de ouderdom en aandacht voor zingeving, uiterst relevant zijn voor de casus van het zogenaamde ‘Voltooid leven’? Hoe gaat u daar gehoor aan geven?
  10. Wat vindt u ervan dat de casussen uit de uitzending het predicaat zorgvuldig van de regionale toetsingscommissies hebben gekregen? Bent u bereid aan de regionale toetsingscommissies te vragen of zij tot hetzelfde oordeel gekomen zouden zijn als zij niet alleen de papieren werkelijkheid, maar ook de echte werkelijkheid, zoals te zien is in de beelden van de documentaire, in ogenschouw hadden genomen?
  11. Hoeveel procent van de casussen wordt op dit moment door de toetsingscommissies als onzorgvuldig bestempeld? Vindt u het geloofwaardig dat – gelet op de complexiteit van de problematiek – er maar heel weinig casussen het predicaat onzorgvuldig krijgen?
  12. Wilt u alles overziend, toezicht op toetsingscommissies organiseren? 
  13. Is het niet onbevredigend dat een rechterlijke toets, door het haast altijd positieve oordeel van de toetsingscommissies, achterwege blijft bij grensverleggende situaties, waardoor er geleidelijk wel steeds meer (sterk uiteenlopende) situaties onder de reikwijdte van de Euthanasiewet vallen?
  14. Bent u het, alles overwegende, met mij eens dat de mate waarin iemand uitzichtloos en ondraaglijk lijdt uiterst subjectief is bij mensen die niet lijden aan een terminale ziekte en dat euthanasie in dergelijke situaties niet mogelijk moet zijn?