17 februari 2022

Schriftelijke vragen over de bescherming van Armeens erfgoed


“Nederland moet écht wat doen en het niet laten bij alleen maar afkeurende woorden. We kunnen zowel nationaal als in Europees verband, of dat van de OVSE of de VN, stapsgewijs sancties opvoeren tegen Azerbeidzjaan nu daar opnieuw Armeens cultureel erfgoed wordt vernield of weggevaagd.” Dat zegt SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij naar aanleiding van berichten over de zoveelste anti-Armeense hetze in Azerbeidzjaan.

Hij trekt hierover aan de bel bij de regering. Samen met CDA, CU, JA21 en PVV stelde de SGP over deze kwestie schriftelijke vragen aan de regering, minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken.

Het is niet voor het eerst dat in het islamitische Azerbeidzjaan sprake is van raciale haat en discriminatie van Armenen. Deze kwestie speelt al jaren, met name in de grensregio Nagorno Karabach, een gebied dat in 2020 op Armenië is veroverd door Azerbeidzjaan. Systematisch vallen daar monumenten, kerken, begraafplaatsen en (kunst)voorwerpen ten prooi aan vernielzucht. Meerdere keren is door o.a. de UNESCO opgeroepen tot actie, maar zonder resultaat.

Van der Staaij wil dat Nederland binnen de EU de druk opvoert met sancties tegen Azerbeidzjaan. Een haakje daarbij zijn de besprekingen van de EU met Azerbeidzjaan om een partnerschap aan te gaan. “Het met toch niet al te moeilijk zijn om bij die besprekingen hier een hard punt van te maken. We hebben dat drukmiddel, laten we het dan ook gebruiken. Als we het alleen bij woorden laten, verandert er niks,” aldus Van der Staaij. De fracties van SGP, CDA, CU, JA21 en de PVV willen snel antwoord van de regering.

Lees hier de schriftelijke vragen van Kees van der Staaij (SGP), Don Ceder (ChristenUnie), Anne Kuik (CDA), Derk Jan Eppink (JA21) en Raymond De Roon (PVV) aan minister Hoekstra van Buitenlandse Zaken over de vernietiging van Armeens cultureel en religieus erfgoed door Azerbeidzjan in relatie tot de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van 7 december 2021.

  1. Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof(IGH) van 7 december 2021, waarin de Azerbeidzjaanse overheid wordt opgedragen:
    1. alle personen die in de context van het conflict in 2020 gevangen genomen werden te vrijwaren van geweld, en hun veiligheid en rechtsgelijkheid te waarborgen;
    2. alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het aanzetten tot en de promotie van raciale haat en discriminatie tegen mensen met een Armeense nationaliteit of etniciteit te voorkomen, waaronder van de zijde van overheidsfunctionarissen en –instanties;
    3. alle noodzakelijke maatregelen te nemen om vandalisme en schending van Armeens cultureel erfgoed te voorkomen en straffen, waaronder maar niet beperkt tot kerken en andere religieuze plaatsen, monumenten, begraafplaatsen en (kunst)voorwerpen?
  2. Hoe beoordeelt u, in het licht van deze uitspraak van het IGH en van de oproep van UNESCO ten aanzien van de bescherming van cultureel erfgoed, de aankondiging van Azerbeidzjan om een commissie in te stellen die als doel heeft het “herstellen van foutief Armeense erfgoed in zijn Albanese oorsprong”, waardoor Armeense religieuze symbolen, zoals kruizen van kerken, onherstelbaar beschadigd of zelfs vernietigd worden?
  3. Deelt u de mening dat Azerbeidzjan hiermee welbewust haar internationale verplichtingen blijft schenden, zowel ten aanzien van de bescherming van Armeens cultureel en religieus erfgoed als het voorkomen van haat tegen de Armeense etniciteit? Zo nee, waarom niet, en zo ja, welke internationale consequenties dient dit te hebben?
  4. Klopt het dat Azerbeidzjan ook te weinig doet ter voorkoming of bestraffing van haat tegen de Armeense nationaliteit of etniciteit op andere wijzen, zoals in schoolboeken?
  5. Welke concrete acties heeft u – unilateraal dan wel binnen de Europese Unie, de OVSE en/of de Verenigde Naties – ondernomen, of welke stappen bent u voornemens te ondernemen, om de Azerbeidzjaanse overheid te bewegen de drievoudige opdracht van het IGH de jure en de facto te respecteren in de sinds 2020 op Armenië veroverde gebieden en daarbuiten?
  6. Kunt u ingaan op de wijze waarop uitvoering is of wordt gegeven aan de motie-Ceder/Van der Staaij over de consequenties van het Azerbeidzjaanse beleid voor de onderhandelingen in het kader van het Oostelijk Partnerschap tussen de EU en Azerbeidzjan? Op welke steunbudgetten kan Azerbeidzjan in dit kader de komende jaren rekenen vanuit de EU, wat is daarin gewijzigd, en waarom?
  7. Bent u bereid de diplomatieke druk op Azerbeidzjan vanwege de voortgaande schendingen, zoals de vernielingen van Armeens erfgoed, stapsgewijs en in aanzienlijke mate verder op te voeren, en daarbij in EU-verband voorstellen te doen voor zware economische sancties?
  8. Wilt u bij het beantwoorden van de drie voorgaande vragen aangeven hoe tevens het feit wordt meegewogen dat Azerbeidzjan, in tegenstelling tot Armenië, blijft verklaren dat het conflict over Nagorno-Karabach reeds is opgelost met het conflict van 2020 en dat de OVSE Minsk-groep daardoor overbodig zou zijn, terwijl de regeringen van onder meer Armenië, Frankrijk, Rusland en de Verenigde Staten hebben benadrukt dat het conflict nog onopgelost is een vreedzame regeling in het kader van het OVSE Minsk-groep noodzakelijk is?
  9. Bent u ermee bekend dat Azerbeidzjan de leden van de OVSE Minsk-groep geen toegang verschaft tot Nagorno-Karabach?
  10. Wanneer zal, naar verwachting, een UNESCO fact finding mission in Nagorno-Karabach plaatsvinden, en wat doet Nederland om dit te bevorderen?
  11. Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, en wilt u de hier gevraagde interventies meenemen bij de inbreng van Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 2022, en waar passend of nodig bij toekomstige Raden Buitenlandse Zakenandere Raden van de Europese Unie, en Europese Raden?