22 juni 2021

‘Mijn kind wil niet meer Joods zijn’ - Schriftelijke vragen Bisschop

Joodse kinderen voelen zich op scholen steeds vaker onveilig. Dat staat in een bericht in het Nieuw Israëlitisch Weekblad onder de kop ‘Mijn kind wil niet meer Joods’ zijn. De SGP wil dat de ministers Slob en Van Engelshoven uitleg geven en actie ondernemen. SGP-kamerlid Roelof Bisschop heeft hierover schriftelijke vragen gesteld aan de beide bewindslieden.

Aanleiding voor het oplevende antisemitisme is wat er recentelijk is gebeurd op enkele Nederlandse scholen. Joodse kinderen werden niet alleen lastig gevallen door medeleerlingen, maar in enkele gevallen ook door leraren die hen min of meer ter verantwoording riepen voor de reactie van Israël op de Palestijnse raketbeschietingen vanuit Gaza. De SGP wil weten of de berichten hierover kloppen en of er meer signalen zijn die wijzen op Joodse leerlingen die zich in het nauw gedrongen voelen.

Roelof Bisschop: “Als dit waar is, en ik heb geen enkele reden om daar aan te twijfelen, dan is dit natuurlijk diep treurig. Dit moet dan ook uitgezocht worden. Het staat ook niet op zichzelf. Neem het dragen van keppeltjes. Veel Joden zien daar maar van af omdat het nogal eens leidt tot onheuse bejegening. Hetzelfde gebeurt hier: als iemand zegt ‘Ik wil niet meer Joods zijn’, dan laat dat zien dat ze zich geïntimideerd, en dus onveilig voelen. Dat is des te triester als het gaat om kinderen. Daarom wil ik dat de regering het uitzoekt en via de inspectie optreedt, als dat nodig is.”

Lees hier de vragen van SGP-Kamerlid Bisschop. 

  1. Hebt u kennis genomen van het bericht ‘Mijn kind wil niet meer Joods zijn’?
  2. Herkent u de constatering dat het aantal incidenten tegen Joodse leerlingen gestegen is tijdens het recente conflict tussen Israël en Gaza? In hoeverre heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) in die periode (meer) signalen ontvangen over dergelijke misstanden en wat is daarmee gebeurd?
  3. Hoe reageert u op de signalen dat de situatie op school voor Joodse leerlingen kennelijk onvoldoende veilig is om aanwezig te kunnen zijn? Is het uitgangspunt van het beleid van de inspectie om een specifiek onderzoek uit te voeren als zulke signalen over de veiligheid van leerlingen ontvangen worden? Zo ja, zijn dergelijke onderzoeken in uitvoering?
  4. Wat is uw reactie op de praktijk dat Joodse leerlingen zelfs door leraren ter verantwoording worden geroepen over het handelen van Israël? Wilt u in overleg met de sectororganisaties verkennen hoe dit probleem op de kaart gezet en aangepakt kan worden?
  5. In hoeverre is er sprake van afstemming tussen de Inspectie van het Onderwijs en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding als het gaat om misstanden in het onderwijs? Bent u bereid om met de coördinator te verkennen hoe de bestrijding van antisemitisme in het onderwijs verbeterd kan worden?
  6. Bent u bereid financiële steun te geven aan initiatieven die, in samenwerking met scholen, antisemitisme onder leerlingen en leraren tegengaan? Wilt u hierover in contact treden met organisaties als het CIDI, het Joods Cultureel Kwartier en de Stichting antisemitismepreventie, onder meer over het organiseren van de genoemde lerarenreizen?