17 mei 2024

SGP stelt Kamervragen over over Pro-Palestijnse bezetting

Chris Stoffer, fractievoorzitter van de SGP in de Tweede Kamer, heeft afgelopen week schriftelijke Kamervragen gesteld aan minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het ingrijpen van de ME bij de bezetting van de Universiteit van Leiden (Campus Den Haag) door Pro-Palestijnse betogers.

  1. Bent u bekend met het bericht ‘ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag‘?
  2. Wat vindt u ervan dat de Universiteit Leiden in gesprek is gegaan met Students for Palestine, dat, zoals u blijkens eerdere antwoorden weet, zich aan diezelfde universiteit schuldig heeft gemaakt aan het verheerlijken van geweld middels onder andere het uitdelen van flyers? Hoe is het mogelijk om te spreken van een constructieve discussie met deze extremistische groepering?
  3. Vindt u ook dat instellingen niet in gesprek, laat staan in onderhandeling, moeten treden met initiatieven die openlijk terreur verheerlijken? Gaat u hierover het gesprek aan met de instellingen voor hoger onderwijs?
  4. Kunt u onomwonden bevestigen dat het ontoelaatbaar is dat instellingen onder druk van geweldsverheerlijkers hun inhoudelijke beleid aanpassen?
  5. Op welke wijze kunt u instellingen (financieel) ondersteunen om weerstand te kunnen bieden tegen dwang van activisten die, al dan niet gepaard gaande met bezetting van panden en vernieling, erop gericht is het beleid van de instelling aan te passen?
  6. Klopt het dat de Universiteit Leiden wel degelijk in gesprek is gegaan met gemaskerde activisten? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de woordvoerder dat het college van bestuur het nieuwe protocol zal naleven? Bent u bereid het college van bestuur hierop aan te spreken?
  7. Wat is uw oordeel over het feit dat vermeende demonstraties herhaaldelijk en primair ingezet worden als dwangmiddel en niet als mogelijkheid om de eigen mening te kunnen uitdragen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de Europese jurisprudentie die aangeeft dat het welbewust uitoefenen van dwang niet tot de kern van het demonstratierecht behoort?