11 oktober 2022

Van der Staaij over begroting Algemene Zaken

Lees hier de bijdrage van SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij aan het begrotingsdebat over Algemene Zaken en het Koningshuis.

Tijdens de behandeling van de begroting van Algemene Zaken hadden we vorig jaar nog een demissionaire minister-president. Minister-president Rutte zit vandaag opnieuw achter de regeringstafel als minister-president van kabinet-Rutte IV. Een record! Twaalf jaar lang is hij al minister-president. En het is al benoemd: ik sluit niet dat jongeren van nu denken dat het premierschap een functie voor het leven is, dus bij de lessen staatsinrichting verdient dit enige aandacht.

Het is onmiskenbaar dat het soortelijk gewicht van het ambt van minister-president in de loop van de tijd sterk is toegenomen, met name tijdens en na de jaren van premier Lubbers. Van primus inter pares, eerste onder zijnsgelijken, is het nou toch een beetje baas boven baas geworden. Ook het optreden van de minister-president in de Europese Raad draagt daaraan bij. Ik ben eigenlijk wel nieuwsgierig hoe deze premier dit zelf ziet vanuit zijn lange ervaring. Wat acht hij zelf nodig en wenselijk dan wel onwenselijk met het oog op een goede uitoefening van het ambt van minister-president?

In het regeerakkoord wordt aangegeven dat de rechterlijke toetsing aan de Grondwet mogelijk wordt gemaakt. Daarover komen we nog te spreken. Daar komen aparte voorstellen over. Maar nu wil ik het hebben over de vraag hoe de minister-president zelf waarborgt dat hij en het kabinet binnen de grenzen van het constitutionele recht handelen. Ik kom daar eigenlijk op door enkele interessante beschouwingen eerder dit jaar in het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht. Daarin wordt door professor Hoogers van de vakgroep staatsrecht in Groningen kritisch teruggeblikt op de gang van zaken rond het ontslag van staatssecretaris Mona Keijzer. In datzelfde artikel wordt ook de staf gebroken over het feit dat tijdens de demissionaire fase drie nieuwe staatssecretarissen zijn benoemd die aanvankelijk hun Kamerzetels behielden. We hebben daar in de Kamer ook over gesproken. Je kunt dit soort punten juridische haarkloverij vinden, maar in de kern gaat het natuurlijk wel om een zorgvuldige omgang met constitutionele regels en procedures die alle hun eigen bestaansreden hebben. Daarom vraag ik hoe de minister-president waarborgt dat geleerd wordt van kritiek en dat binnen de constitutionele kaders gebleven wordt.

Eerder dit jaar werd de Herman Tjeenk Willink-lezing gehouden door de naamgever van die lezing zelf. Hij zei: een van de manco's van deze tijd is een chronisch gebrek aan politieke belangstelling voor de uitvoerbaarheid en uitvoering van beleid. Zo zei hij dat zelf. Hij signaleerde dat professionals op de werkvloer worden klemgezet. Ze haken af. Inmiddels wordt dat probleem alleen maar nijpender. Daarom mijn vraag: ziet de minister-president voor zichzelf een taak om hier bovenop te zitten, dus om aandacht te hebben voor de uitvoerbaarheid en de uitvoering van beleid, juist omdat dit ook breed over de grenzen van departementen heen speelt? Hieraan koppel ik ook de vraag welke rol de minister-president voor zichzelf ziet bij lastige knopen in het regeringsbeleid, zoals bij stikstof. Zou het in plaats van een beroep te doen op derden, zoals Remkes, niet goed zijn als de minister-president hierin een grotere rol speelt?

Het huidige kabinet is wel aangeduid als een crisiskabinet. Gelet op tal van problemen die het label "crisis" opgeplakt kregen, is dat niet onbegrijpelijk. Soms leidt dat ook tot gebruikmaking van crisis- en noodrecht. We hebben daar in ander verband al over gesproken bij de commissie voor Justitie en Veiligheid. Daar bleek nog een ander punt van overweging bij te zijn. In het kader van de herziening daarvan heeft het kabinet eerder naar voren gebracht dat werd overwogen om de rol van de minister-president af te schalen, dus juist kleiner te maken. Niet meer hij, maar de minister zal daarbij het koninklijk besluit moeten tekenen waarin zo'n crisistoestand wordt afgekondigd. Ik heb zelf het idee dat dit toch minder voor de hand ligt, omdat het hier gaat om ingrijpende noodbevoegdheden waarvoor de minister-president zelf de verantwoordelijkheid dient te dragen, uiteraard in goed overleg met de minister op wiens terrein de verantwoordelijkheid ligt. Graag hoor ik de reflectie van de minister-president hierover.